Stel, je runt een filiaal van een grote winkelketen. Het ziet er niet goed uit; de voorraden zijn over de datum, er moet nodig geschilderd worden, het meeste personeel wil best maar wordt door allerlei formaliteiten gehinderd hun taak naar behoren te doen. De verkopen lijken op niets, de vaste klanten van toen mijden de toko als de p. Als je vraagt hoe dat komt heeft praktisch iedereen hetzelfde antwoord; het is omdat je hen, noch de klanten begrijpt en ze, vanuit je dikke leren directiestoel, de deur uit snauwt en grauwt. Nu wil de CEO op bezoek komen… Bisschop Eijk ziet dat pausbezoek liever even niet.
Lieve Allemaal
Op weg naar de supermarkt tref ik, letterlijk op het kruispunt van twee paadjes, een buurjongen die daar ‘jongkok’* in het gras zit. Hij ziet er verslagen en ontredderd uit. Gaat het?, vraag ik maar hij geeft geen antwoord. Nog een keer: ‘Gaat het wel?’ Doorlopen voelt niet goed, ik blijf staan en ga er uiteindelijk maar naast zitten, op dat kruispunt van twee paden. Wat mij niet lukt, lukt Zoef wel. Die snuffelt eens vriendelijk, kwispelt zijn staart en krijgt respons. ‘Niet ondeugend, niet gemeen?’, vraagt de jongen. ‘Nee, niet ondeugend, niet gemeen, een lieve hond is het. Wel een slechte waakhond, hij is aardig voor iedereen…’
‘Het zal voor jou wel niet makkelijk zijn, terug in het huis?’, zeg ik na een tijdje. Zijn vader is een week of drie geleden vrij plotseling overleden en de familie was een tijdje in het familiehuis verderop. ‘Ik moest even het huis uit’, klinkt het stuurs. Als hij weer spreekt is dat met: ‘Je moet verdriet niet laten zien’. ‘Was je bang dat je zou gaan huilen of zo?’, vraag ik. In zijn verontwaardigd ‘nee’ hoor ik dat hij liegt. ‘Je moet verdriet niet laten zien, dan krijgen de doden geen rust’, stoere toon. Ik laat het op me inwerken, verbaasd hoe verschillend mensen dingen kunnen zien. ‘En als je vader nu ergens is, zou hij dan niet weten dat je verdriet hebt, dat je hem mist? Hij hield toch van je, en jij van hem?’ Ik zie hem denken en dan, haast onmerkbaar, heel licht knikken.
‘Ik moet weer naar huis’, en hij staat op. ‘Dag, tot ziens.’ ‘Dag, tot ziens’, en ik ga verder, naar de supermarkt.
Op de motor onderweg, geen pretje meer, het verkeer was weer hopeloos. Wat prettig om dan toch nog een lichtpuntje tegen te komen. De politie! Ik ben zeker 6 uitgaande scholen gepasseerd en overal hetzelfde beeld; kinderen van een jaar of 12 die op een motor, zonder helm, de weg op wilden. Wat goed als de politie het gevaar dan onderkent. Vriendelijk hielpen ze de kinderen de weg op zodat ze niet direct dood gereden werden. Dag lieve kinderen, voorzichtig hoor, kom veilig thuis. De politie, een goede vriend.
Waar ben je geweest, vraagt de hulp. ‘In Kuta en Denpasar’, antwoord ik, ‘het was weer een puinhoop’. Ik denk er nog achter dat je in Kuta niet dood gevonden wilt worden maar die vertaalslag weet ik niet te maken, laat maar. ‘Kuta, wat een gedoe, waanzin verkeer, halfnaakte toeristen op motoren, het wordt steeds erger vind je niet?’ ‘Weet ik niet, ik ben er nooit geweest, wel in Gianyar – en Ubud.’ Kuta ligt veertig kilometer van hier, Gianyar vijftien en Ubud, ja, dat is 10 minuten lopen. Later komt ze erop terug. ‘Weet je, toen ik van school kwam heb ik zeven jaar gewerkt bij familie. Niet voor het salaris, dat kreeg ik niet, maar voor het eten, mijn ouders hadden het zo geregeld en ik was elke dag druk. Toen trouwen en de kinderen, ik ben eigenlijk nooit ergens geweest.’
Reizen, ik sprak een jonge vrouw hier die op reis is en een week in Cambodja was, een weekje in Thailand, twee weken Maleisië en nu twee weken Indonesië; ze had een hele lijst van landen die ze al ‘had gedaan’. Ik hoorde het jochie dat ik ooit zelf was; Ermelo, Kootwijk, Fachbach, Niederbreitbach, Rattenberg; als postzegels, verdraaid, ik dacht ermee te kunnen pronken… Waarom reizen we?
Voor me ligt ‘Before they pass away’** van Jimmy Nelson. (foto hierboven uit dat boek) Een groot, prachtig uitgevoerd fotoboek met imponerende, vaak aangrijpende beelden en tekst over volken die dreigen te verdwijnen omdat ze het niet redden in moderne tijden. De schier onvoorstelbare diversiteit van onze wereld gaat eraan, alleen de westerse cultuur lijkt, voor nu althans, te overleven. Ik weet het, ook dat heet evolutie en toch… In elk van die volken is een schat aan kennis en wijsheid van generatie op generatie doorgegeven, moeten we niet proberen tenminste dat te behouden? Enige aanvulling en correctie op onze eigen cultuur is niet ongewenst. Misschien moeten wij, kinderen van een cultuur die dominant is, wat minder willen brengen en wat meer leren. Lang niet al onze ‘export producten’ dragen bij aan een betere wereld en het (vele) goede dat we te bieden hebben vindt zijn bestemming niet onder dwang. Reizen met respectvolle interesse zonder superioriteitsgevoel; veel mensen gaan daadwerkelijk zo en komen verrijkt weer thuis. Er is ook een groep die anders door de wereld jaagt en tegen het westen, hoe onweerstaanbaar dat ook blijft, een aversie kweekt en tegelijkertijd zichzelf veel ontzegt. Een land ‘doe’ je niet in een week, een ontmoeting creëer je niet door halfnaakt op een motor door Kuta te razen. En echt, er zijn gevallen bekend van mensen die twee of drie weken zonder McDonalds en zonder disco overleefd hebben.
Veel liefs, Frank
* Jongkok. Indonesiërs kunnen dat, op hun hurken zitten met de billen tegen de enkels, urenlang als het zo uitkomt.
** ‘Before they pass away’ Jimmy Nelson, uitgever teNeues Verlag GmbH + Co. KG, Kempen. ISBN 978-3-8327-9759-1