contact

Lieve Allemaal,

Er kwam nog iets van geld uit de nalatenschap van mijn moeder en ik besloot de paden in mijn tuin, tot nu gewoon beton dat mossig en glad wordt, te laten ‘bekleden’ met kleine steentjes. Batu sikat, gekamde steentjes heet het. Een mooie oplossing, niet duur, kon precies. Wayan, de hulp van Frans, zou komen met een hele ploeg, de steentjes namen ze mee, ik moest zorgen voor zand en cement. Dat komt dan beneden aan de weg van de truck en moet hierheen gedragen worden. Normaal zijn een aantal dames in de weer om dat soort dingen te doen; dat voelt niet zo goed maar zo gaat dat nu eenmaal hier. Deze keer waren de dames niet beschikbaar en Pak Par had iets anders geregeld. Een mevrouw die hier vlakbij woont zou alles naar boven brengen. Die vrouw is een jaar of vijfenzeventig! Dat ze mijn moeder had kunnen zijn; net niet denk ik, maar het komt in de buurt. Daar ging ze. Emmer na emmer met zand op het hoofd, langzaam over de trap, door de lange steeg , leeggooien achter in de tuin. Zakken cement, 40 kilo per stuk, op het hoofd, zelfde weg. En geen opening het anders te regelen, ze was blij dat er werk was. Ik dacht een oplossing te hebben; ander werk aanbieden. ‘Misschien kunt u de tuin wel een beetje aan kant brengen, geen grote zaken, alleen maar een beetje netjes maken, dan zoek ik voor dat zand en zo wel iemand anders.’ De tuin wilde ze best doen. Morgen, dit werk liet ze zich even niet afnemen. Het ergste is nog dat ik een halve dag heb zitten hopen dat ze het alsjeblieft wat sneller deed, hoefde ik het niet meer aan te zien. Nee Frank, dat gaat niet snel, ze is over de zeventig, weet je nog?

Het is allemaal iets anders dan de vijf maanden die ik langer moet wachten op mijn pensioen na mijn vijfenzestigste. Ja, ik weet het, (nog) jongere mensen tot wel twee jaar. Verschrikkelijk….

Er was (weer) een ceremonie. Ik schreef het al, de buurman is overleden en daardoor is de plaats niet meer rein. Een dag lang zijn er offers gebracht, is er wierook gestookt en gebeden en nu kunnen we weer. Ik zeker want ik heb geluk; gezinsuitbreiding. Onder de overstekende punt van het dak wonen een stel vleermuizen. De dagen hangen ze als donkergekleurde vodjes in de nok, ’s avonds, als fatsoenlijke mensen slapen, zijn ze op stap. Nou, en dat is geluk. Elke Balinees wil wel vleermuizen onder zijn dak want ze brengen zegen aan het huis. Ik heb er wel tien. En ook nog dertig nieuwe goudvisjes maar of die geluk brengen is niet bekend.

Vanavond gegeten bij Ibu Putu die blij was dat ze die mensen beneden aan de weg, weggestuurd hebben. Moslims; maakten herrie, elke vrijdag en zo. Eigenlijk vindt ze dat die groep toeristen tegenover de warung, die vanavond luidruchtige muziek uitstortten over de omgeving, hetzelfde lot zou moeten treffen maar ja, dat zijn toeristen dus dat ligt wat moeilijk. Ik ben geen Balinees dus wat kan ik zeggen? Maar als ik dit schrijf is het de zoveelste avond op een rij dat trommels en zang van de tempel de kikkers overstemmen.

Toegegeven, er zijn dingen waar ik niet heel sterk in ben. Maar creatief denken, man, geweldig. Van de week moest ik naar de kliniek, longfoto laten maken. Ik hoestte al een paar weken en verstandige vrienden in Nederland adviseerden dat toch maar even te laten checken. Eerste kliniek hier in de buurt was geen succes. ‘Dan moet u naar Denpasar.’ ‘Maar buiten staat röntgen.’ ‘Dat apparaat is stuk!’ De toon vertelde me dat ik dat had moeten weten. En het consult kon ik bij de balie afrekenen. Nee dus. Elders lukte het wel, de volgende dag voor de uitslag. De nacht tevoren – de tijd dat minder begaafde geesten liggen te maffen – heb ik bedacht wat het zo allemaal kon zijn en ik vond wel wat mogelijkheden. Tegen vijven werd het tijd te bedenken of je heel slecht nieuws nou in een blog moet zetten of beter niet. Het blijkt (gewoon) bronchitis te zijn, verder alles goed. Maar toch hé, ik heb het maar wel allemaal bedacht. En je wordt er ook zo blij van.

1402webappWPresswinner-980x653John Stanmeyer, Winnaar World Press Photo.

Alsof er niet genoeg is om boos of verdrietig over te worden. Oeganda’s president AlsofMuseveni heeft een nieuwe wet, die homo’s het leven onmogelijk maakt, ondertekend. Amerikaanse ‘christenen’ dringen een Afrikaans land ertoe de, al draconische, koloniale wetten te verscherpen en dat land doet dat, ‘om de Afrikaanse cultuur te behouden’. Museveni beroept zich tevens op een ‘medisch rapport’ dat volgens de Mail & Guardian eerst door MP’s is ‘aangepast’ alvorens het aan de president werd aangeboden. De eerste gevolgen zijn al zichtbaar, er zijn doden gevallen en een krant is zo vriendelijk 200 top-homo’s, whatever that may be, te outen.

En nu? Ontwikkelingshulp stopzetten lees ik. En ik denk niet dat dat een goed idee is. Zeker, wat via de gestoorde, zelf verrijkende idioten die de regering vormen loopt moet je ogenblikkelijk stoppen. Je kan je afvragen hoe en waarom er ooit aan begonnen is  maar dat is wellicht een van de mysteries van de politiek. Evenals je je kunt afvragen waarom b.v. Janoekovitsj wel in het pulletje viel toen hij zich aan de EG wilde associëren terwijl ook toen bekend moet zijn geweest dat het een megalomane uitzuiger van het volk was. Zijn waarschijnlijke opvolgster staat al klaar en ook daar mag je vraagtekens zetten…

Stoppen met het op welke manier dan ook steunen van het soort regeringen dat er niet voor terugdeinst geluk van mensen te offeren op hun altaar van macht en inhaligheid. Stoppen waar nooit een begin had mogen zijn en, denk ik, eindelijk onze roze bril afzetten en inzien dat teveel zogenaamde leidslieden andere belangen op het oog hebben dan waar wij denken of hopen dat ze voor staan. Zie mijnheer Erdogan, die heeft telefoon.

Hulp onthouden aan hen die het werkelijk nodig hebben echter, is terugbetalen met dezelfde valse munt van menselijkheid ontkennen. Ja, gevreesd moet worden dat velen die hulp zullen ontvangen die wetgeving in b.v. Uganda van harte toejuichen. Dat schrijnt om een understatement te gebruiken, niet helpen doet meer zeer. Misleide mensen gaan misschien anders kijken als wij oprecht en betrokken contact maken, niet door ze te laten barsten. ‘Jij laat ons verrekken dus nu laten we jou ook in de stront zakken’ doet hen geen goed, het schaadt onszelf nog veel meer. Even denken aan die zachte krachten die zeker zullen winnen, in het eind.

Veel liefs, Frank

Reizen

Stel, je runt een filiaal van een grote winkelketen. Het ziet er niet goed uit; de voorraden zijn over de datum, er moet nodig geschilderd worden, het meeste personeel wil best maar wordt door allerlei formaliteiten gehinderd hun taak naar behoren te doen. De verkopen lijken op niets, de vaste klanten van toen mijden de toko als de p. Als je vraagt hoe dat komt heeft praktisch iedereen hetzelfde antwoord; het is omdat je hen, noch de klanten begrijpt en ze, vanuit je dikke leren directiestoel, de deur uit snauwt en grauwt. Nu wil de CEO op bezoek komen… Bisschop Eijk ziet dat pausbezoek liever even niet.

Lieve Allemaal

Op weg naar de supermarkt tref ik, letterlijk op het kruispunt van twee paadjes, een buurjongen die daar ‘jongkok’* in het gras zit. Hij ziet er verslagen en ontredderd uit. Gaat het?, vraag ik maar hij geeft geen antwoord. Nog een keer: ‘Gaat het wel?’ Doorlopen voelt niet goed, ik blijf staan en ga er uiteindelijk maar naast zitten, op dat kruispunt van twee paden. Wat mij niet lukt, lukt Zoef wel. Die snuffelt eens vriendelijk, kwispelt zijn staart en krijgt respons. ‘Niet ondeugend, niet gemeen?’, vraagt de jongen. ‘Nee, niet ondeugend, niet gemeen, een lieve hond is het. Wel een slechte waakhond, hij is aardig voor iedereen…’

‘Het zal voor jou wel niet makkelijk zijn, terug in het huis?’, zeg ik na een tijdje. Zijn vader is een week of drie geleden vrij plotseling overleden en de familie was een tijdje in het familiehuis verderop. ‘Ik moest even het huis uit’, klinkt het stuurs. Als hij weer spreekt is dat met: ‘Je moet verdriet niet laten zien’. ‘Was je bang dat je zou gaan huilen of zo?’, vraag ik. In zijn verontwaardigd ‘nee’ hoor ik dat hij liegt. ‘Je moet verdriet niet laten zien, dan krijgen de doden geen rust’, stoere toon. Ik laat het op me inwerken, verbaasd hoe verschillend mensen dingen kunnen zien. ‘En als je vader nu ergens is, zou hij dan niet weten dat je verdriet hebt, dat je hem mist? Hij hield toch van je, en jij van hem?’ Ik zie hem denken en dan, haast onmerkbaar, heel licht knikken.

‘Ik moet weer naar huis’, en hij staat op. ‘Dag, tot ziens.’ ‘Dag, tot ziens’, en ik ga verder, naar de supermarkt.

Op de motor onderweg, geen pretje meer, het verkeer was weer hopeloos. Wat prettig om dan toch nog een lichtpuntje tegen te komen. De politie! Ik ben zeker 6 uitgaande scholen gepasseerd en overal hetzelfde beeld; kinderen van een jaar of 12 die op een motor, zonder helm, de weg op wilden. Wat goed als de politie het gevaar dan onderkent. Vriendelijk hielpen ze de kinderen de weg op zodat ze niet direct dood gereden werden. Dag lieve kinderen, voorzichtig hoor, kom veilig thuis. De politie, een goede vriend.

Waar ben je geweest, vraagt de hulp. ‘In Kuta en Denpasar’, antwoord ik, ‘het was weer een puinhoop’. Ik denk er nog achter dat je in Kuta niet dood gevonden wilt worden maar die vertaalslag weet ik niet te maken, laat maar. ‘Kuta, wat een gedoe, waanzin verkeer, halfnaakte toeristen op motoren, het wordt steeds erger vind je niet?’ ‘Weet ik niet, ik ben er nooit geweest, wel in Gianyar – en Ubud.’ Kuta ligt veertig kilometer van hier, Gianyar vijftien en Ubud, ja, dat is 10 minuten lopen. Later komt ze erop terug. ‘Weet je, toen ik van school kwam heb ik zeven jaar gewerkt bij familie. Niet voor het salaris, dat kreeg ik niet, maar voor het eten, mijn ouders hadden het zo geregeld en ik was elke dag druk. Toen trouwen en de kinderen, ik ben eigenlijk nooit ergens geweest.’

Reizen, ik sprak een jonge vrouw hier die op reis is en een week in Cambodja was, een weekje in Thailand, twee weken Maleisië en nu twee weken Indonesië; ze had een hele lijst van landen die ze al ‘had gedaan’. Ik hoorde het jochie dat ik ooit zelf was; Ermelo, Kootwijk, Fachbach, Niederbreitbach, Rattenberg; als postzegels, verdraaid, ik dacht ermee te kunnen pronken… Waarom reizen we?

karo-e`fiopiya2

Voor me ligt ‘Before they pass away’** van Jimmy Nelson. (foto hierboven uit dat boek)  Een groot, prachtig uitgevoerd fotoboek met imponerende, vaak aangrijpende beelden en tekst over volken die dreigen te verdwijnen omdat ze het niet redden in moderne tijden. De schier onvoorstelbare diversiteit van onze wereld gaat eraan, alleen de westerse cultuur lijkt, voor nu althans, te overleven. Ik weet het, ook dat heet evolutie en toch… In elk van die volken is een schat aan kennis en wijsheid van generatie op generatie doorgegeven, moeten we niet proberen tenminste dat te behouden? Enige aanvulling en correctie op onze eigen cultuur is niet ongewenst. Misschien moeten wij, kinderen van een cultuur die dominant is, wat minder willen brengen en wat meer leren. Lang niet al onze ‘export producten’ dragen bij aan een betere wereld en het (vele) goede dat we te bieden hebben vindt zijn bestemming niet onder dwang. Reizen met respectvolle interesse zonder superioriteitsgevoel; veel mensen gaan daadwerkelijk zo en komen verrijkt weer thuis. Er is ook een groep die anders door de wereld jaagt en tegen het westen, hoe onweerstaanbaar dat ook blijft, een aversie kweekt en tegelijkertijd zichzelf veel ontzegt. Een land ‘doe’ je niet in een week, een ontmoeting creëer je niet door halfnaakt op een motor door Kuta te razen. En echt, er zijn gevallen bekend van mensen die twee of drie weken zonder McDonalds en zonder disco overleefd hebben.

Veel liefs, Frank

* Jongkok. Indonesiërs kunnen dat, op hun hurken zitten met de billen tegen de enkels, urenlang als het zo uitkomt.

** ‘Before they pass away’  Jimmy Nelson, uitgever teNeues Verlag GmbH + Co. KG, Kempen. ISBN 978-3-8327-9759-1