Lieve allemaal,
Pal voor ons huis, op geen twee meter afstand, loopt een snelweg. Vooral vroeg in de morgen, het uur dat de nacht tropisch snel overgaat in de dag, spoedt een stroom van weggebruikers zich naar onbekende bestemming. Misschien is snelweg een niet geheel correcte benaming voor de elektriciteitskabels die, zoals overal in Indonesië, bovengronds lopen maar druk is het er; eekhoorns rennen af en aan. De weg geeft, afgezien van Knabbel en Babbel geluiden en ondanks die uren aanhoudende verkeersstroom geen geluidsoverlast. Eekhoorns gaan vroeg op stap maar zijn (nog) niet gemotoriseerd.
De supermarkt waarachter we wonen breidt uit en recent is de trap van de grote weg naar ons niveau – jazeker, wij wonen op niveau – verplaatst en vervangen door een doodenge smalle opgang voor voetgangers en, nieuwigheid, een oprit voor motoren. Het begin van het looppad richting ons huis, gang zeggen Indonesiërs, staat nu vol geparkeerde motorfietsen en hoewel de gang verderop zo smal wordt dat het verstappenachtige stuurmanskunst vraagt om zonder de muren te raken door te rijden, slagen vooral toeristen er regelmatig in om tot voorbij ons huis te komen. Ronkend zoeft er dan weer een langs. Twee keer zelfs want ze moeten ook terug, iets verderop loopt de weg dood. Iemand zal binnenkort wel een paaltje plaatsen en dan is het over. Die elektriciteitskabels daarentegen blijven. Dat hopen we tenminste.
Voor me ligt een mondharmonica. Niet toevallig en opeens, ik heb hem uit de boekenkast gehaald om deze dagen zo af en toe in de hand te nemen. Een oude, ietwat geroeste mondharmonica in een rood stoffen hoesje.
Tussen onze dagelijksheid liggen of staan door het hele huis voorwerpen die, zouden ze woorden hebben, een verhaal kunnen vertellen. Maar, schilderijen en voorwerpen praten niet. Aanvankelijk roepen ze herinnering op aan die of die, aan wat toen gebeurde; wijzelf vertellen aan onszelf het verhaal. Met het verstrijken van de tijd wordt dat roepen een maar af en toe gehoorde fluistering, niet zelden overstraald door het licht van de dag. Toch heeft het ‘toen’ een woning in vandaag, vormt in stille aanwezigheid de fundering van het huis waarin we leven, van nu en morgen. Ons huis is een gelukkig huis.
Die mondharmonica, misschien wel gekocht om heimwee wat weg te spelen toen hij opgroeide in dat tehuis in Kaapstad, is een deeltje van de geschiedenis van een eenvoudig leven waarin weinig vanzelf sprak. Als ik hem oppak zie ik, meer nog dan in foto’s, beeld en schilderij, iets van de essentie van wie hij was. Dat simpele ding, gevonden tussen de paar bezittingen die hij achterliet en waarvan ik niet eens weet of hij er ooit op gespeeld heeft, spreekt van het voornemen muziek te maken.
Als ik scherp luister kan ik de melodie nog horen van de dag waarop we in augustus 2004 trouwden. Het antwoord hoe de muziek verder zou gaan als niet vijf maanden later dat huis instortte, woont tussen hoop, twijfel en weemoed. Nog altijd krijsen en janken nachtelijke uren soms over ‘waarom’ en ‘hoe als’, maar ik zoek geen antwoord op die onmogelijke vraag, niet meer.
Geluidloos speelt de mondharmonica een liedje van hoop en toekomst. Daar luister ik dan naar. Ons huis is een gelukkig huis.
Lieve groet, Frank