Wat geweldig dat we politici hebben die de echte wereldproblemen feilloos onderkennen en benoemen. Halalwoningen.
Lieve Allemaal,
Zomaar wat babbelen, niks nieuws, ik schrijf de dingen soms een beetje van me af. Het wonen in Bali krijgt langzaam contouren en dat geldt niet alleen voor het huis dat nu echt hard onderweg is. Afrika wordt, voor het eerst in meer dan tien jaar, óók een plek die ver weg is. Houden van, zorg over, betrokkenheid; dat gaat (gelukkig) niet weg. De wetenschap van grote rijkdom dat ik het allemaal mocht zien, soms begeleid door een gevoel, even onzinnig als pregnant, van ‘in de steek gelaten hebben’ en onmacht om van ver iets te kunnen doen, blijft. Echt houden van wordt door afstand niet minder. Maar de positionering van belevenissen wordt anders, de tijden daar lijken pas nu echt verleden tijd te worden. En wat tijdens enthousiast, of met de moed van wanhoop, doorstappen ‘even’ opzij is gelegd, blijkt er nog steeds te liggen en vraagt nu om een definitieve plek. Nachtelijk reizen naar toen; zweterige, ongemakkelijke ondernemingen.
Bouwen aan een huis in Bali. Het gaat wel goed al is er af en toe geen materiaal om verder te gaan en moeten zaken soms overnieuw. Gewoon doorgaan en het komt wel in orde. Het fysieke huis zou half december klaar moeten zijn; schuilen onder eigen dak. Voor de meeste van ons – lezers van deze brief – een normale zaak, voor velen van ons – mensen – een verre droom. Intussen ben ik er wel druk mee; kneuterig geteutel over de nieuwe wastafel, gemekker over een plank die teveel kiert en eindeloos zoeken naar de juiste tegels voor de vloer. Op momenten lijkt het allemaal vreselijk belangrijk maar als ik even nadenk zie ik de microdimensies er wel weer van. Het hoort erbij maar leven is iets anders.
‘Some people care too much, I think it’s called love’. Die zin uit Winnie the Pooh, aangehaald in een brief van een vriend, wil niet weg uit mijn kop. Grappige ironie waar nog wel een laagje of wat onder zit. Er is veel om om te geven. In Congo lopen ze, alweer of nog steeds. Tienduizenden mensen op de vlucht voor geweld dat zich onmogelijk laat beschrijven, kinderen die niet opkijken van rottende lijken langs de weg, criminelen die zich soldaat noemen, alles om bodemschatten waar ook wij niet zonder kunnen. Decennia van steeds verder afglijden, o.a. beschreven in ‘Congo, een geschiedenis’ van David van Reybrouck*.
En dat is maar één plek. Het lezen van de kranten, ‘s morgens op het net, wil ik soms maar laten, daarin af en toe gesteund door Telkomsel, de telefoonmaatschappij, die dan dagenlang geen internetverbinding geeft. Als de krant binnenkomt; pagina’s vol geneuzel – waar die politici al niet tijd voor hebben – en direct zicht op de drama’s van de wereld, meestal alleen als die drama’s nog ‘vers’ zijn. Ook sport en show natuurlijk maar ik sla bedrijfsnieuws over. Uw krant mijnheer, goedemorgen! Al snel lees ik alleen maar ‘hopeloos’. ‘Der Hoffnung stirbt zuletzt’ zegt een Duitser en impliceert dat als er geen hoop meer is… Niets meer dus. Niet heengaan.
‘Some people care too much, I think it’s called love’. Teveel kán het niet zijn. Werken op je eigen vierkánte meter placht een vriend te zeggen, de klemtoon had hij verkeerd maar het is wel waar, blijven geloven. Het plan om de wereld te veranderen – mijn generatie had dat zo bedacht – is niet bijgesteld, de methode wel.
“Je kreeg met 10-1 op je smoel. De kleine keeper in zijn doel, hij weende zeer.”** Vandaag liep het toch even anders. Zeker, ze kregen op hun smoel. Met meer dan 10 en minder dan 1 ook. De juni-junioren speelden op het grote veld in Ubud. Ze waren verbannen naar de zijkant van het terrein want de groten speelden in het midden waar het wel droog was. Hun stukje was een zompig, ondergelopen stukje met het gras nog nauwelijks zichtbaar. De kleine keeper trok zijn echte keeperhandschoenen aan; laat maar komen! En ze kwamen. Nee, hij heeft geen bal buiten gehouden, misschien ook wel omdat het vaak leuker bleek wat in de plassen te stampen en zo aanstormende opponenten onder te spatten. Voor de wedstrijd voorbij was, was iedereen een modderbaal. Blije modderbalen, dat wel. En toen een poging de doelen te verzetten mislukte omdat de groten het niet wilden en de metalen buisgevallen sowieso uit elkaar vielen, verlieten ze juichend het veld.
Op weg naar de supermarkt kom ik een vader tegen met zijn dochtertje, een jaar of anderhalf, op de arm. Ze zwaait en lacht die lach waarvan kleine kinderen het geheim kennen. Hoe ze heet vraag ik. ‘Wayan’ antwoordt de vader. Nu heet een kwart van alle Balinezen Wayan, elk eerste kind krijgt die naam, én nummer vijf én negen en in die gevallen dat het zover komt ook nummer dertien, dus de tekst ‘mooie naam’ heb ik even niet gereed. In plaats daarvan merk ik op dat ze zo’n mooie lach heeft. ‘Ze lacht altijd, ze is altijd blij’ zegt de vader en zijn gezicht lijkt opeens wel erg op dat van de kleine. Alleen die prachtige rij witte tanden, heeft zij nog niet. Hoezo, geen hoop?
Lieve groet
Frank
* “Congo, een Geschiedenis.” David van Reybrouck, uitgeverij de Bezige Bij.
** “De oude school”, Don Quishocking