Lieve Allemaal,
Het was stil in Bali. Geen geluid door mensen gemaakt was toegestaan, geen lamp mocht branden, niemand verliet het huis. Het vliegverkeer was voor die ene dag stilgelegd, schepen moesten maar wachten tot de volgende dag als ze een haven zochten. Het was Nyepi, Balinees nieuwjaar. De achterliggende gedachte is dat op deze wijze de slechte geesten het eiland voor verlaten zullen houden en hun heil elders zoeken. Dat het elk jaar weer gedaan wordt geeft te denken…
De avond vooraf was de avond van de ogoh-ogoh. Weken lang werkten grote groepen mensen aan het maken van groteske monsters in reuzenformaat, naar men zegt vaak een gecodeerde kritiek op toestanden. In de tijd van Soeharto werd stevig opgelet dat geen onwelgevallige beelden in de optocht kwamen, ik zag een duidelijk westerse ‘dame’ met een veel tekort rokje, ze zag er niet uit. De laatste dagen werden overal langs de weg kruinen van bomen weggekapt en dat bleek nodig. Toen alle monsters naar buiten kwamen, konden ze er maar nauwelijks door en telefoon- en elektriciteitsdraden moesten met lange stokken nog hoger geduwd worden. Hoever een dag van stilte zal werken.., blijkbaar komen er elk jaar wel weer nieuwe boevengeesten bij. Er liepen pecalang (een soort bewakers) rond om te controleren of iedereen zich wel aan de voorschriften hield en toen ik ’s morgens snel even visvoer in de vijver gooide zag ik ze kritisch kijken. De rest van de dag bleef ik maar in en achter het huis, alsjeblieft geen schuld dragen aan ellende in het komende jaar, geef die pecalang maar de schuld, die liepen buiten.
Stilte is geen heel courant item in Bali. Van vroeger herinner ik me sessies in de wartel, een soort van open hokje met telefoons, meestal aan de rand van een drukke weg. Ik ging erheen om een telefoongesprek te voeren – zinloze onderneming. Met alle lawaai verstond ik niets en de gebelde partij had me met wat inspanning toch wel kunnen horen, zo hard schreeuwde ik. En naast me stonden Balinezen in de hoorn te fluisteren, niet gestoord door verkeer, zelfs niet door mij. Blijkbaar is er een andere perceptie van geluid en zijn er mensen die zich, veel beter dan ik, kunnen afsluiten van wat er om zich heen gebeurt. Buiten de kikkers, krekels, vogels, tokehs en andere dieren met hun geluiden hoor ik hier meestal wel de geluiden van mensen en hun machines en dat stoort wel eens. Een definitie van een kater is dat je de poes van stampen beschuldigt, ik kom er soms – zonder drank – dichtbij om kikkers en eenden tot stilte te manen. Ik weet het; onzin en bovendien is er iets als stilte van binnen. Stilte om je heen of stilte in jezelf is niet hetzelfde hoewel herrie en drukte het tweede vinden soms moeilijk maken. Hier in Bali is iedereen, gelijk in Nederland, altijd druk. Hier zijn het ceremonies die zijn of komen en er wordt over het algemeen zeven dagen in de week gewerkt. Ja lief kabinet, dat soort economie hebben we hier al lang, alles gaat altijd maar door en het is de vraag of we dat moeten willen. Misschien is de sabbat niet voor niets uitgevonden, misschien heeft ‘een zevende dag’ als rustdag een zin. Niet letterlijk – alsjeblieft wel vrij zijn hoe we onze tijd indelen, iedereen kan zelf wel bepalen of en wanneer wat ‘zondagsrust’ gezocht moet worden – maar de maatschappij zo inrichten dat er ruimte is stilte te zoeken en te vinden, misschien wel tijdens een lekkere zwempartij op zondag, lijkt me een goed ding. Balinezen zijn in de eerste plaats deel van een groter geheel – de gemeenschap – en of ze op die manier wel aan stilte in zichzelf toekomen weet ik niet. Misschien stappen ze wel, op een andere manier, in dezelfde valkuil waar we in het westen zo vaak instappen. Niet de tijd hebben of nemen om te luisteren naar de stilte in jezelf is verlies en staat zelfontplooiing en helend vermogen in de weg. Welzijn is niet tastbaar en verkoopt slecht dus de focus ligt meestal elders. Het alom gehoorde verwijt van gebrek aan visie en toekomstperspectief in de politiek doet vermoeden dat er wensen en verlangens zijn waar nauwelijks aandacht aan wordt besteed, in de eerste plaats waarschijnlijk niet (genoeg) door onszelf.
Wat zal Argentinië trots zijn; in één jaar én een paus én een koningin. In die nieuwe koningin heb ik, met veel respect voor de manier waarop Beatrix haar taak vervulde, wel vertrouwen. De nieuwe paus kiest een naam die hoop geeft, de opgave die de zesenzeventig jarige daarmee over zich afroept is niet gering. In het vaticaan een paus voor de armen willen zijn en wars van macht, pracht en praal; ga er maar aan staan. Jezus sprak niet links of rechts maar over wat daar bovenuit stijgt. Het is wel duidelijk dat de (rechtse) wind van hebben, halen en verrijken die compassieloos door de wereld gaat er niet in past. Het recente fulmineren uit het vaticaan tegen links dat, op z’n minst in theorie, idealen nastreeft die wel aansluiten op de woorden van Jezus, laat zien dat er andere belangen spelen. De paus die als bisschop níet in een ‘bisschoppelijk paleis’ wilde wonen gaat het moeilijk krijgen om de naam Franciscus inhoud te geven. Ik wens hem sterkte. Het zou mooi zijn als het instituut dat claimt de opvolger van Petrus te huisvesten geen centrum van macht en kapitaal meer wil zijn maar een bron van liefde en warmte.
A. is een jonge man, hij komt oorspronkelijk uit een kleine desa in Java, in de buurt van Surabaya en woont en werkt al vijf jaar in Bali. Hij is meer dan vriendelijk, heeft stralende ogen en glimlacht graag en veel. Van wat er achter die glimlach woont krijg ik maar kleine stukjes te zien. Veel onzekerheid zie ik en ik begrijp het niet. 23, hij ziet er goed uit, heeft redelijk werk, een eigen plek om te wonen, niet dom en een leven voor zich. Het is wel aandoenlijk die onzekerheid maar voor hem moet het lastig zijn. Tijdens een gesprek stuur ik er voorzichtig heen. Eerst; nee, hij is helemaal niet onzeker, hij blaakt van zelfvertrouwen moet ik geloven. Ik dring niet aan maar blijkbaar is er toch een deurtje opgegaan want even later; ‘Nou ja, ik ben wel zeker van mezelf hoor maar weet u, ik ben zo lelijk en een pacar (verloofde) vind ik natuurlijk nooit.’ Verbijsterd kijk ik hem aan en vertel hem wat ik zie; een aantrekkelijke jongeman – ganteng (knap) – die me raakt met zijn open, eerlijke blik. Hij vertelt van zijn oren die moe zijn altijd te horen dat hij lelijk, want zwart is. In mijn hoofd kieren zijdeling wat deuren naar de verleden tijd maar deze jongen is niet zwart, misschien een fractie donkerder dan anderen, misschien een fractie mooier. Hij praat er lang over. Over zijn thuis waar ze hem al zwart noemden, over de tv waar alle sterren in dit land, het is waar, licht van huidskleur zijn, over Indonesiërs die nu eenmaal van een blanke huid houden en nog veel meer. Ik herhaal mijn punt keer op keer; ik zie een mooi mens. En ik zeg iets over innerlijk maar wil daar niet te ver op ingaan omdat hij dan zou kunnen denken dat het dus toch… Als ik op huis aanga loopt hij ook naar zijn motorfiets en vraagt het nog een keer. ‘Echt waar?’ Echt waar zeg ik en ik geef hem een zoen op zijn voorhoofd. Laat op de avond komt er een sms. Terima kasih bapak, terima kasih – dankuwel vader/mijnheer, dankuwel. Dengan senang hati Mas, dan selamat tidur – met een tevreden hart jongeman, en welterusten.
Intussen knor ik op mijn brommer over Bali en geniet veel. Voor hen die bezorgd zijn over die motor; het sleutelwoord is opa. Ik werk hard aan de reputatie van ‘die oude man die zo voorzichtig rijdt’ en dat gaat wel lukken.
Veel liefs Frank